Een stukje met de hond

Heel lang geleden, op de kleuterschool, had ik een schoolvriendinnetje. Niet zomaar eentje, nee, een heuse vriendin die ik ook na schooltijd zag. Haar ouders kenden mijn ouders en we woonden in dezelfde straat. Logisch dus eigenlijk dat ik haar elke dag wel even zag. Behalve dan die ene week, het jaartal is mij even ontschoten, vlak voor mijn verjaardag, toen heb ik haar niet gezien. Niet op het schoolplein, niet in de klas, en ook niet op straat, spelend in een van de vele tuintjes die vrijwel allemaal beplant waren met boompjes en dikke heggen waarin je je kon verstoppen.

“Juf, waarom is mariska er niet?,” vroeg ik ‘s ochtends als eerste.
Hilda Smallebroek was onze juf. Zij droeg altijd een paardestaartje, als een steeltje, bovenop haar hoofd. En ze rook naar bloemen. Wij vonden haar allemaal heel erg aardig maar mijn vriendjes en ik waren wel van mening dat haar achternaam niet echt paste.
“Zij komt vandaag niet, Joedy, zij heeft rode hond.”
“Maar komt ze morgen dan wel?”
Juf moest lachen, waarschijnlijk om mijn bezorgde blik, en ik kreeg een aai over mijn bol. “Nee Joedy, morgen ook niet, voorlopig blijft ze even lekker thuis.”

“Wat zei de Juf?,” wilde Jopie weten.
Ik draaide me om en zei: “Mariska komt niet.”
“O,” zei Jopie alleen maar en ging weer verder met z’n hersftblad-collage. Een lange sliert Velpon lijm kleefde aan zijn mouw, er hingen daar meer blaadjes aan dan er op zijn vel papier zaten.

‘s Middags, de dag voor mijn verjaardag, riep mijn moeder mij naar binnen, ik was op straat aan het voetballen en ik hoorde haar natuurlijk niet.
“Joe-Die!”
“Je moeder roept,” zei Edwin terwijl ik hem listig de bal tussen de benen door speelde.
“Joe-Die!”
‘Even wachten mam, ik ga de winnende scoren.’
Even later zat ik binnen aan tafel, hijgend zoals alleen kleine kinderen dat kunnen, met een groot glas limonade.
“Papa en ik gaan zo even weg, let je op je zusje?”

Zusje was een koninklijke ‘pain in the ass’, want 4 jaar jonger dan ik. Je kon er werkelijk niks mee. Bij het voetballen liep ze in de weg (‘Mee-pele!’), bij verstoppertje verraadde ze konstant waar ik zat (‘Doedy daar!’) en met cowboytje spelen weigerde ze pertinent dood te gaan.

“Kan ze niet met jullie mee?”
“Nee, dat kan even niet, maar we zijn zo weer terug.”
“Waar gaan jullie heen dan?”
“Papa en ik gaan jouw verjaardagskadootje ophalen.”
Nu was ik een en al aandacht, ik sprong van tafel en riep: “Wat dan-wat dan, zeg dan?!”
Mijn moeder knipoogde en zei: “Hahahaaaa, dat zie je morgenochtend wel.”

Het duurde een eeuwigheid voordat het ochtend werd maar uiteindelijk liep ik dan om half zes ‘s ochtends opgewonden door het huis. Niemand was wakker, bummer. De huiskamer was versierd, mijn stoel ook. Maar nergens een kado te zien. Zelfs niet een heel klein pakje. Stomme confetti, dat lag er wel overal.

Ik moest nog een uur wachten totdat er eindelijk iemand de trap af kwam, ik rende de gang op en botste tegen mijn grote zus.
“Djeezus, kijk ‘ns uit joh!” meer zei ze niet.
“ik ben jarig,” riep ik tegen haar rug.
“Ja, en morgen niet meer.”
Ik wilde nog wat terugzeggen maar toen hoorde ik, bovenaan de trap, mijn vader hoesten.
‘Wakker! Ze zijn wakker!’
“Hallo jongen,” zei mijn vader, “gefeliciteerd met je verjaardag.”
“Waar is het?”
“Wat?,” vroeg mijn vader gespeeld.
“Kadootjes!”
Hij lachte en wees naar boven. Daar kwam mijn moeder net de slaapkamer uit. Ze droeg een grote doos.
‘Wow,’ dacht ik, ‘daar kunnen minstens twee racebanen in… en een echte voetbal ook nog.’
Ik wilde naar boven rennen, maar mijn moeder zei dat ik naar de kamer moest gaan. Achteruit lopend stuiterde ik huiskamerwaarts.
“Wat zit er in-wat zit er in-wat zit er in-wat zit er in?!”
“Ga maar naar binnen, Joedy,” zei mijn vader.

En daar was dan De Grote Verjaardagsdoos, mijn moeder zette ‘m voorzichtig op de grond zodat ik er in kon kijken. Mijn visioenen van racebanen en een echte, leren voetbal waren in een nanoseconde verdwenen toen ik zag wat er in de doos zat, of, beter gezegd, lag.
Een hondje! Een geweldig, schattig, klein hondje.
“Het is een boxertje,” zei mijn vader.
Ik was helemaal door het dolle heen. ‘Een hond! We hebben een hond! Ha, wie wil er nou een racebaan!’
Boxertje werd uit de doos getild en hij mocht bij mij op schoot. Daar zat ik, op de bank, met een piepend hondje in mijn armen, helemaal gelukkig.
“En?,” vroeg mijn moeder terwijl ze mij een kus op mijn hoofd gaf.
“Geweldig, mam.”

Tijdens het ontbijt mocht ‘ie niet op schoot, maar wel los. Wat een schattig mormeltje, en zo nieuwsgierig. Hij rende kwispelend langs elke stoel en sprong er dan tegenaan. ‘Hee, moet ik niet ontbijten?’ leek hij te vragen met die grote hondenogen.
“Hoe heet ‘ie?” vroeg mijn grote zus.
“Mascha.”
Na het ontbijt wilde mijn moeder nog even een foto maken van Mascha en mij. “Voor later, in je plakboek,” zei ze, “vind je vast wel leuk.”
“Mam?”
“Ja?”
“Hadden ze geen honden in andere kleuren?”
“Hoe bedoel je?”
“Hadden ze geen rode?”
“Een rode? Waarom dan een rode?”
“Nou, dan hoef ik niet naar school.”

Geen Rode Hond

Eén reactie

  1. Hahah rode hond, geniaal.. kids talk en gedachtes zijn zo vermakelijk.
    Wat een super foto zeg, boxers zijn leuke honden.

    Een leuk stuk 🙂 heb het in één zucht gelezen.
    Fijn weekend