Sollicitering!

goldfish

Dit verhaaltje was oorspronkelijk gepost op 15 oktober 2010

Geheel ongepland ben ik op het hoofdkantoor van een detacheringsbureau voor technisch kaderpersoneel gaan werken. Eigenlijk kwam ik er alleen maar om mij, als tekenaar-designer, in te schrijven nadat ik ontslag had genomen bij mijn laatste werkgever. Echter, de toenmalige manager zocht een opvolger, hijzelf zou binnen een paar maanden weggaan, en meende dat ik een geschikte kandidaat was. Om een lang verhaal kort te houden, geen tekenaar maar manager dus. Wat maakt het uit.

Ietwat onwennig zit ik op een luxe, leren kantoorstoel achter mijn pc informatie te lezen over de voornaamste klanten van mijn nieuwe werkgever. Als tekenaar ben ik gewend meestal te staan, want tekentafel, maar nu zit ik de hele dag. Tot nu toe vind ik dat niet eens zo heel erg. Het uitzicht door het raam links van mij is allesbehalve saai: een erg grote tuin met klimrek, schommels, wipkip en heel veel bomen. Veel kindjes ook in die tuin, maar gelukkig hebben de ramen van mijn kantoor dubbel glas. Terwijl een groot aquarium recht tegenover mij vrolijk bubbelt en de goudvissen mij geluidloos toeschreeuwen dat ze honger hebben, lees ik verder.

Een klop op de deur doet mij opkijken. Een van mijn collega’s komt vertellen dat ik bezoek heb: “Hij zit in de interview-ruimte daar,” wijst hij, geheel ten overvloede, met gestrekte arm naar rechts. De interview-ruimte grenst, met een grote, dubbele glaswand als scheidingsmuur, aan mijn kamer.
“Bezoek?,” vraag ik onnozel.
“Een kandidaat,” verduidelijkt mijn collega.
“O, okee. Voor een specifieke functie?,” wil ik weten.
“Nee, nog niet.” Dan, terwijl ik mij nog afvraag hoe hij ook alweer heet, verdwijnt hij.
Ik pak mijn gloednieuwe Parker vulpen en nog maagdelijke interviewmap en loop richting wachtend bezoek. Slechts een paar tellen later slaat mijn goede humeur om; mijn bezoek blijkt van hoogst twijfelachtig gehalte met een, zo kan ik al meteen inschatten, bedroevend lage scoringskans. Niet dat ik mensen op uiterlijk beoordeel, maar het is met name de manier waarop de kandidaat mij aankijkt wat maakt dat ik niet veel verwacht van ons aanstaande gesprek. Zijn ogen lijken maar geen vast punt te kunnen vinden en zijn mond is half geopend. Zo’n blik heb ik vaker gezien, vroeger, toen ik een cafe had en veel ‘s nachts werkte. Die déjà vu bevalt mij niks, maar ik besluit niet al te snel te oordelen.

“Goedenmiddag meneer, ik ben Sjoerd, wat kan ik voor u betekenen?”
Het slappe, kleffe handje dat ik krijg, bevalt mij evenmin. Maar ik laat, uiteraard, niks merken.
“Ik zou wel een baantje willen,” zegt de man bedachtzaam. Je zou het trouwens ook lijzig kunnen noemen, maar voorlopig hou ik het op bedachtzaam.
Terwijl ik tegenover hem ga zitten, vraag ik: “Heeft u een cv meegenomen?”
Hij zakt nog iets verder onderuit, zijn houding irriteert mij mateloos. “Ooh, cv. Die heb ik zeker wel, ja. Thuis.”
Allemachtig!,‘ denk ik, ‘Als hij nou nog gaat zeggen dat ‘t fijner is dan een kachel sodemieter ik ‘m meteen de straat op.
“Die kan ik wel een andere keertje meenemen,” voegt hij daar, en dat is zijn voorlopige redding, nog net rap genoeg aan toe.
Ik probeer te ontspannen, ‘wax-in, wax-out,‘ vermaan ik mijzelf.
“Okee, laten we dan beginnen met de opleiding, wat heeft u gedaan?”
“Lagere school heb ik gedaan.”
Niks bedachtzaam, hij is gewoon lijzig,‘ besluit ik. Het ontspannen lukt niet, sterker nog, ik krijg ernstig de behoefte om weg te lopen en eventjes, buiten op straat, te gaan krijsen.
“En daarna?”
“Universiteit.”

In gedachten sta ik al op de stoep uiting te geven aan mijn frustratie, voorbijgangers kijken mij onthutst aan.

“Kijk eens aan,” zeg ik, niet eens verbaasd, “en wat heb je gestudeerd?
Hij verblikt of verbloost niet en antwoordt zonder te aarzelen: “Technische Dienst.”

Alle onthutste voorbijgangers achter mij latend, ren ik nu in gedachten krijsend de straat uit. Maar in werkelijkheid zit ik nog altijd tegenover zombie-man met zijn fenomenale prestatie om linea recta van de lagere school naar de universiteit te verklassen. Ik moet nu echt een andere houding aannemen want anders word ook ik gek. Ik doe bamboe en besluit tevens niks meer serieus te nemen.

O, wow, technische dienst, toe maar.‘ Langzaam maar zeker lukt het mij om een beetje schik te krijgen in deze kandidaat die overduidelijk niet in de wereld leeft waarin ik mij bevind.
“En welke richting?,” vraag ik inmiddels meer geamuseerd dan gefrustreerd, maar wel met een serieus gezicht. Heel even is mijn universitaire vriend uit het veld geslagen, althans zo lijkt het want ditmaal zoekt hij naar een antwoord. Zijn rechterhand trommelt daarbij a-ritmisch op het donkerbruine bureaublad waarop nog een grote vetvlek zit, overgebleven van onze patatlunch van nog geen uur geleden.

Terwijl ik wacht op zijn antwoord hoop ik stilletjes dat de trommelaar tegenover mij met zijn mouw, onbedoeld of niet, die vetvlek gaat wegvegen.
“Electriciteit,” zegt hij uiteindelijk. Ter ondersteuning van de importantie van die toch niet te onderschatten studierichting slaat hij met beide handen, beng!, hard op tafel. Het getrommel is daarmee tevens beëindigd.
“Goed, zeg ik met een langgerekte oe, ” dus kort samengevat: je hebt Technische Dienst richting Electriciteit gestudeerd.”
Hij knikt bevestigend en kijkt daarbij alsof dat de gewoonste zaak van de wereld is
“En jouw werkervaring?,” informeer ik nieuwsgierig.
Het trommelen begint weer.
“Wel…,” dan valt er even een stilte, “…ik heb veel kabels gedaan in huizen. En ook schakelaars. Behoorlijk wat hoor.”
“Kabels gedaan?,” vraag ik nog even voor de zekerheid.
“Ja man, voor de electrische stroom toch.”
“Ah, natuurlijk. En wat nog meer?”
“Tja, best veel eigenlijk. Ook moeilijke dingen, echt ingewikkeld. Met kastjes en lampjes enzo, weet je.”
“Kastjes met lampjes, juist.”
“Ja, met van die dingen aan de voorkant, schakelaarknoppen, zo onderelkaar.” Om mij een idee te geven van wat ik mij daarbij moet voorstellen, trekt hij met zijn linker wijsvinger een denkbeeldige streep door de lucht, van boven naar beneden.
“En weet je misschien nog een paar namen van werkgevers?”
“Zeker jongen.”
“Eh, kun je mij die noemen?”
“Nou, tuurlijk wel, een zekere bedrijf Timmermans bijvoorbeeld.”
“In?”
“In?”
“In welke plaats?”
“Amsterdam.”
“En hoelang?”
“Nou, ze zitten er nog steeds, maar ik weet niet hoelang ze daar al zijn.”
“Nee, ik bedoel, hoelang heb jij daar gewerkt?”
“Best een tijdje.”
“Een tijdje?”
“Laat me kijken…, ik schat een week of vier. Vijf, denk ik.”
“En dat vind jij best een tijdje?”
“Ja, voor mijn doen wel ja.”
Ik doe mijn best om niet te gaan lachen en doe als redpoging een nephoest. Dat lukt aardig en mijn gezicht blijft goed in de serieuze plooi.
“Nog andere werkgevers?”
“De Spoorwegen ook nog.”
“De Nederlandse Spoorwegen?”
“Nee, buitenlandse spoorwegen.”
Hij maakt geen grapje zie ik aan zijn gezicht. Hij meent het echt.

Ik heb al lang besloten dat deze man volslagen kansloos is voor een baan via ons. Koortsachtig zoek ik naar een elegante manier om hem dat duidelijk te maken en vervolgens het gesprek te beëindigen. Jammer genoeg vat hij mijn korte nadenkpauze op als een uitnodiging om verder te gaan met zijn geheel eigen interpretatie van een Sollicitatiegesprek In De Echte Wereld.
“Kan ik een voorschot krijgen?”
Nu gaat een nephoest mij niet meer redden, ik moet lachen. Hard lachen zelfs. Maar gelukkig weet ik het kort te houden, het duurt niet langer dan een tel of drie.
“Een voorschot waarop?,” vraag ik hem beleefd zonder enige spot want ik blijf professioneel, rare snoeshaan of niet.
“Van mijn werk natuurlijk,” antwoord hij stoïcijns.
“Welk werk?”
“Dat wat ik ga doen.”
“Ja maar, ik weet niet eens of ik wel een baan voor je heb.”
“Dat komt wel goed jongen,” stelt hij mij gerust, “het is een kwestie van afwachten en dan heb ik zo een baantje toch.”
“Ik ben bang van niet,” mijn hoofd schudt nee en ik voeg daar gedecideerd aan toe, “ik kan jou niet aan een baan helpen.”
Snoeshaan veert overeind en kijkt mij hogelijk verbaasd aan. “Niet?,” vraagt hij ongelovig.
“Nee,” zeg ik, en met beide handen maak ik een gebaar waaruit moet blijken dat het ver buiten mijn macht ligt om hem aan een baan te helpen, “onze vacatures zijn niet geschikt voor iemand met jouw opleiding en werkervaring.”
Terwijl ik mijzelf dat hoor zeggen, ben ik erg tevreden met de formulering. Ik wil de beste man immers niet kwetsen, maar wel duidelijk maken dat zijn missie op mijn kantoor zinloos is.
Hij schijnt het te begrijpen want de verbaasde uitdrukking heeft plaats gemaakt voor een berustende blik.
“Okee,” zegt hij alleen maar en knikt.
Ik sta op en hoop dat hij mijn voorbeeld volgt. Net wanneer ik naar de deur wil lopen om hem daarmee uit te nodigen om op te staan, vraagt hij doodleuk: “Kan ik iemand anders spreken?”
Als ik nu ga zitten,‘ realiseer ik mij, ‘kom ik never nooit meer van hem af.’ Ik loop alsnog naar de deur van mijn kantoor en terwijl ik ‘m open doe antwoord ik: “Sorry, maar al onze medewerkers zijn in gesprek.”
Hij kijkt mij aan en maakt geen aanstalten om in beweging te komen.
“Ik wacht wel even.”
Godverdegodver,‘ denk ik, ‘heb ik weer. Een kleefzwerver.‘ Ik moet iets verzinnen.
“Dat zal niet gaan,” leg ik hem uit, “zometeen heb ik een andere afspraak en dan heb ik deze ruimte nodig. Maar ik spreek het volgende met je af: kom morgenochtend om 10 uur even langs met jouw cv en diploma’s enzo, dan zal ik daarna direct een paar bedrijven voor je gaan bellen.”
“Met diploma’s?”
“Ja, graag, voor mij hoeft dat niet per se hoor want ik ken jouw studie toevallig, maar bedrijven vinden het belangrijk om jouw diploma’s te zien, begrijp je.”
Hij begrijpt het, denk ik, want hij staat op.
“Okee,” zegt hij lijzig, “morgenochtend.”
“Om 10 uur,” voeg ik toe.
“Ik ga je zien jongen.” Ik krijg een warme hand en hij loopt mijn kantoor uit. Maar niet richting voordeur.
“Ho-ho, waar gaan wij naar toe?,” roep ik hem na. Ik doe een stap in zijn richting.
Zonder zich om te draaien, zegt hij: “Naar huis.”
“Dan moet je deze kant op.”
Nu draait hij zich wel om: “Maar ik kwam toch van daar?”
“Jazeker,” beaam ik, wat kan mij ‘t ook schelen “maar ze hebben zojuist de voordeur verplaatst en nu is ‘ie daar.” Ik wijs de andere kant op.
“O,” zegt hij alleen maar en loopt richting voordeur.

Een paar tellen later zit ik achter mijn bureau en zeg hardop: ‘Jesus fucking Christ!’. Dat laatste hoort mijn secretaresse die net binnen komt lopen.
“Alles goed Sjoerd?”
Ik stel haar gerust en zeg dat alles onder controle is.
“Weet jij wie die kerel van daarnet binnen heeft gelaten?”
“Welke kerel?,” vraagt ze.
“Die vent waar ik het afgelopen half uur mee heb zitten praten.”
“Met die legerjas?”
“Die ja.”
“Paul.”
“Okee, thanks.”
Ik besluit even bij Paul langs te gaan om te vragen hoe dat zit met die snoeshaan, maar eenmaal in zijn kantoor Ameland krijg ik daar de kans niet toe. Zodra hij mij ziet, krijgt hij een onbedaarlijke lachstuip. Zijn gezicht loopt er rood van aan. Langzaam maar zeker krijg ik het nare gevoel dat ik vreselijk in de maling ben genomen.
“Hoe ging ‘ie?,” vraagt Paul nadat hij een beetje bedaard is, hij vist een zakdoek uit zijn colbert en dept z’n ogen droog.  Ik geef geen antwoord, ik kijk hem alleen maar aan.
Paul begint weer te lachen, met zakdoek stand-by. “Die vent,” legt hij mij uit, “komt al jarenlang elke week langs maar wij sturen hem telkens weer weg. Alleen bij nieuwe mensen op kantoor laten we hem binnen.”
Chagrijnig zie ik mijn andere collega’s komen binnenlopen, allemaal met een grote grijns op hun stompzinnige kop. Het is voor Paul aanleiding om in een nieuwe lachstuip te schieten.
Hevig verontwaardigd loop ik terug naar mijn kantoortje en zin op vreselijke wraak waar veel pleisters en verband aan te pas moeten komen.

Oud Indisch spreekwoord zegt: “Wie nieuw is, kan de bal verwachten.”

 

Sollicitering

Eén reactie

  1. Prachtig Verhaal! Ik zie het voor me haha.